Van de mooiste wezens verlangen wij toename,
Opdat de roos van de schoonheid nooit zou sterven,
Maar naarmate de rijpere met de tijd afneemt,
Zijn tedere erfgenaam moet zijn nagedachtenis koesteren:
Maar jij, beperkt tot je eigen heldere ogen,
Voed je lichtste vlam met zelfbepalende brandstof,
Hongersnood veroorzaken waar overvloed is,
Jijzelf bent je vijand, voor jezelf te wreed.
Jij die nu het nieuwe sieraad van de wereld bent
En de enige boodschapper van de kleurige lente,
Begraaf je inhoud in je eigen knop
En, zachtaardige boer, verspilt zijn tijd met gierig zijn.
Heb medelijden met de wereld, anders zal deze vraatzuchtig zijn,
Om te eten wat de wereld toekomt, bij het graf en bij jou.